Vaak hebben mensen het gevoel dat bedrijven niet genoeg hun best doen om zich ethisch te gedragen. Maar toch is het heel aannemelijk dat het doel van winst optimalisatie goed is voor bedrijven. Wat is immers een andere manier om bestaansmogelijkheid te waarborgen voor een bedrijf? En toch voelt het alsof bedrijven zich aan hogere eisen zouden moeten voldoen en bijvoorbeeld geen misbruik zouden moeten maken van hun werknemers, het feit dat ze soms een heel leger aan advocaten hebben, of het milieu moeten vervuilen. Het doel van dit artikel is om dat gevoel te vertalen naar filosofie, bedrijfsethiek om precies te zijn. Dit hele artikel is gebaseerd op de theorieën van Canedese filosoof Joseph Heath uit zijn boek Morality, Competition, and the Firm.
In de academische literatuur zijn drie verschillende versies van bedrijfsethiek die door academici en filosofen gebruikt worden. Respectievelijk heten deze het aandeelhoudersmodel, het belanghebbende model, en het marktfalen model. Maar, voordat deze drie versies besproken worden is het belangrijk om duidelijk te maken dat bij alle drie de theorieën voorondersteld wordt dat bedrijfsethiek gaat om een vorm van beroepsethiek. Door dit te laten zien wordt het namelijk duidelijk waarom bedrijfsethiek nodig is en voor wie deze precies geldt.
Bedrijfsethiek is een vorm van ethiek dat zich specifiek richt op managers van bedrijven. Net zoals dat rechters, artsen, en docenten een eigen vorm van ethiek nodig hebben om hun werkgedrag van richting te voorzien hebben managers dat ook nodig. Bij al deze beroepen is het namelijk zo dat er veel facetten zijn die ertoe kunnen leiden dat er moreel verkeerd wordt gehandeld. Deze manier van kijken naar bedrijfsethiek als beroepsethiek zorgt ervoor dat het uiteindelijk doel van bedrijfsethiek duidelijk wordt als een poging om een gedragscode te formuleren die al impliciet is, zowel in de structuur van het ondernemingsrecht als in de beste praktijken van werkende managers.
Uiteraard kan er nog veel meer gezegd worden over deze categorisatie en of deze wel of niet terecht is. Maar in het belang van dit artikel en de potentiele lezers wordt dat achterwegen gelaten en misschien gebruikt voor een volgende post. Met deze kennis is het in ieder geval mogelijk om de drie versies van bedrijfsethiek te begrijpen.
De aandeelhouders theorie
De eerste vorm van bedrijfsethiek is de meest voor de hand liggende. De rol van de CEO/uitvoerende manager vloeit voort uit de scheiding tussen het bezit van en controle over een bedrijf. Hierin zijn de aandeelhouders de bezitters en is de manager de persoon met controle over het bedrijf. Logischerwijs heeft de manager dus een aantal verplichtingen naar de aandeelhouders, ook wel fiduciaire plichten genoemd. Bij deze versie van bedrijfsethiek worden deze verplichtingen als startpunt genomen voor de morele plichten van de manager. Problematisch daarbij is alleen dat een van de belangrijkste plichten van de manager het maken van winst is en dat het uiterst discutabel is of het maken van winst als doel ethisch kan zijn.
Toch zijn er twee manieren waarop de moraliteit van het maken van winst worden verdedigd. De eerste, meer Lockeaanse*, manier is gebaseerd op het idee dat winst het uiteindelijke product is van een contractueel wettelijk juiste manier van omgaan met je eigendom. Deze oplossing is alleen problematisch omdat het niet aangeeft wanneer het maken van winst ruimte zou moeten maken voor een ander motief, zoals het tegengaan van klimaatverandering of adequate zorg bieden aan je werknemers.
Een tweede manier, die veelal wordt gezien als overtuigender, wordt ook wel de Paretiaanse manier genoemd. Volgens deze gedachte is winstgerichtheid niet ethisch omdat individuen het recht hebben om bepaalde interesse te navolgen, maar omdat het voor de competitie tussen bedrijven zorgt die noodzakelijk is om de prijs van producten zodoende naar beneden te drukken dat de uiteindelijke uitkomst voor Pareto-optimaliteit zorgt. Dit houdt in dat in een wereld met perfecte competitie de positie van niemand verbeterd kan worden zonder dat de positie van iemand anders te verslechteren. In andere woorden, een wereld waarin iedereen winst najaagt zou moeten leiden tot wereldwijde perfecte eerlijke concurrentie, waardoor uiteindelijk iedereen zo goed als maar kan af is. Bij perfecte eerlijke concurrentie kunnen bedrijven alleen maar met elkaar concurreren door prijsverlagingen, innovatie, of de toename van kwaliteit van producten. Deze verdediging van de moraliteit van het maken van winst is alleen problematisch. We leven nou eenmaal niet in een wereld met perfecte eerlijke concurrentie, waardoor er ook winst wordt gemaakt door klanten te bedriegen, werknemers slecht te behandelen, of het milieu te vervuilen. Dus hoewel het al beter lijkt dan de Lockeaanse verdediging, wordt de Paretiaanse verdediging door velen als inadequaat gezien.
De belanghebbenden theorie
Een tweede theorie die vaak wordt aangedragen is het model waarin de belangen meegenomen worden van iedereen die te maken heeft met een bedrijf. In tegenstelling tot het aandeelhoudersmodel wordt bij dit model dus een veel grotere groep mensen meegenomen en wordt beargumenteerd dat de uitvoerend manager van een bedrijf fiduciaire morele verplichtingen heeft naar iedereen die beïnvloed wordt door het bedrijf. Voor veel mensen klinkt dit model al veel aannemelijker omdat het gevoelsmatig meer overlapt met hoe de morele normen en waarden in bedrijven zouden moeten zijn.
Maar, natuurlijk zijn er ook beperkingen aan dit model te ontdekken. Het is bijvoorbeeld erg lastig om te zeggen waar de verantwoordelijkheden stoppen. Zeker als wordt aangenomen dat de wereld bestaat uit een groot web van mensen die invloed hebben op elkaar en dat alles dus invloed op elkaar heeft. Dat zou dan betekenen dat een manager plichten heeft naar iedereen op de wereld, wat het hebben en runnen van een bedrijf zo overgecompliceerd dat het onmogelijk wordt om überhaupt een bedrijf te hebben. In andere woorden, als je dit model naar zijn eindconclusie toetrekt dan wordt het een onwerkbare en onrealistische theorie. Om dit op te kunnen lossen moet er een dusdanig beknopte definitie gegeven worden van belanghebbers dat het zowel werkbaar als moreel blijft. Het risico blijft dat op een arbitraire wijze onderscheid gemaakt wordt tussen zij die wel en zij die geen onderdeel maken van de belanghebbenden.
Daarbij komt dat het hebben van morele plichten tegenover belanghebbers bij een firma ook betekend dat er dus morele plichten zouden moeten bestaan tegenover concurrerende firma’s. Maar dat is natuurlijk tegenstrijdig, want het kan niet zo zijn dat je het welzijn van iedereen binnen de concurrerende firma kan promoten zonder zelf ten onder te gaan. Er moet concurrentie plaats blijven vinden en dat kan alleen in tijden van strijd.
De marktfalen theorie
De laatste theorie is van Joseph Heath zelf en is gefocust rondom het economische begrip marktfalen (vertaald vanuit het Engelse concept market failures). Om te begrijpen wat hij precies voor zich ziet bij deze theorie is het verstandig om eerst dieper in te gaan op dit concept en wat het betekend voor een theorie van bedrijfsethiek.
De klassieke definitie van marktfalen luidt als volgt: het niet optimaal oplossen van een verdelingsvraagstuk door marktwerking. Door neoklassieke economen wordt aangenomen dat wanneer een samenleving perfecte marktwerking kent, er pareto-optimaliteit wordt bereikt. Dat betekent dat er een land moet zijn waar de meest gewenste strategieën om handel mee te drijven hetzelfde zijn voor het individu dat in een bedrijf werkt als voor de samenleving in zijn geheel, bijvoorbeeld geen vervuiling veroorzaken. Met dit doel in ogen is winst natuurlijk makkelijk moreel te rechtvaardigen.
Marktfalen ontstaan pas wanneer handel strategieën worden gebruikt die niet overeenkomen met wat zou leiden tot de best mogelijke uitkomst voor de samenleving. Een marktfaal is bijvoorbeeld het verkopen van producten die een verborgen kwaliteitsfout hebben, waardoor een bedrijf misschien meer geld verdient, maar de consument wordt misleid om te denken dat de kwaliteit van een product beter is dan in de werkelijkheid. Om terug te komen op de definitie; een marktfaal ontstaat dus wanneer marktwerking (de natuurlijke concurrentie die ontstaat wanneer meer bedrijven hetzelfde product aanbieden) ervoor zorgt dat bepaalde mensen beter worden, terwijl anderen er slechter van worden, waarbij naar verhouding uiteindelijk meer mensen slechter dan beter af zijn.
Dat er marktfalen zijn is voor veel economen, politici en onderzoekers geen nieuwe kennis. Er bestaan dan ook al ontzettend veel regelingen, wetten en beleid om dit tegen te gaan. Denk maar aan de maximale hoeveelheid co2 die een bedrijf mag uitstoten, of het feit dat kinderarbeid verboden is in Nederland. Toch is het onmogelijk voor een overheid om genoeg en specifiek genoeg te kunnen reguleren om marktfalen uit te sluiten. Dat komt zowel doordat er kennis ontbreekt over de marktfalen die zich voordoen, als omdat bedrijven constant bezig zijn om te kijken hoe ze mazen in de wet kunnen vinden om zo oneerlijke concurrentie te kunnen bedrijven en zo hun winst kunnen opkrikken. Maar waar het uiteindelijk op neer komt is dat het klimaat waar de bedrijven zich in bevinden ervoor zorgt dat zij gebruik kunnen maken van tekortkomingen van reguleringen en dat dat ook wenselijke strategieën zijn om winst mee te maken.
De marktfalen benadering van bedrijfsethiek komt erop neer dat bedrijven verantwoording moeten nemen om zo min mogelijk gebruik te maken van handel strategieën die marktfalen uitbuiten. In andere woorden, bedrijven mogen alleen winst najagen wanneer dit wordt gedaan uit de enige rechtvaardiging die hiervoor is; het verbeteren van de wereld door voor pareto-optimaliteit te zorgen. Zodra een bedrijf winst najaagt op een manier die afbreuk doet aan de sociale voordelen die voort dienen te vloeien uit competitie, kan het volgens deze theorie als onethisch gezien worden.
Hopelijk heb ik met dit artikel ervoor kunnen zorgen dat je op een filosofischere manier kunt kijken naar het idee dat bedrijven zich ethischer zouden moeten gedragen.
Wanneer je meer wil weten over dit onderwerp dan raad ik je aan om het boek Morality, Competition, and the Firm van Joseph Heath te lezen. Je kan natuurlijk ook altijd je vragen stellen in de reply sectie onderaan dit artikel dan probeer ik die zo snel mogelijk te beantwoorden.
* John Locke was een Engelse filosoof uit de 17e eeuw die aan de grondslagen van het contractualisme staat. Het contractualisme is een vorm van ethiek waarbij moraliteit gebaseerd is op contracten of afspraken die mensen met elkaar aangaan.